Oude helling

Gesponsord door: VAB Afbouwgroep

De scheepswerf van Pieter Spaander (1866-1956) gezien vanaf de zuidelijke havendijk. Links het Zuideinde, waarvan een deel nog onbebouwd is. Deze werf werd aanvankelijk begonnen in de Golf van Ma, achter de paalwoningen aan het Zuideinde. De ‘Ouwe Jan Spaander’ (1830-1907), die een zeilmakerij bezat op ‘de Kleipark’, had deze scheepswerf laten aanleggen. Als scheepstimmerman werd Pieter Spaander aangesteld, een zoon van ‘Ouwe Jan Spaander’, die ook bekend was onder de bijnaam van ‘Janbaas’. De scheepshellingen lagen in de richting van de voormalige Zuiderzee. Op de hoek aan de dijk werd een groot woonhuis gebouwd, ‘de Witte Haven’ (nu bistro), met daaronder de timmermanswerkplaats. Op het Zuiderhavenhoofd bouwde men een schuurtje voor het opbergen van het gereedschap. Al gauw deden zich moeilijkheden voor, want de Golf van Ma slibde steeds weer dicht, waardoor het voor de botters grote moeite kostte om de hellingen te bereiken. In 1894 werd het gemeentebestuur van Edam verzocht om de bedding van de helling te mogen verplaatsen in de richting van de haven. Hierdoor konden de botters voortaan vanuit de haven op de helling worden getrokken en kwam de helling van Pieter Spaander in de Zuiderhaven te liggen.

Na de aanleg van de nieuwe helling in de Zuiderhaven werd de oude helling in de Golf van Ma gebruikt als kerkhof voor de oude botters, die uit de vaart waren genomen. Hier zijn enkele mannen bezig met de sloop van een oud schip. Het vrijgekomen hout diende weer als brandstof voor de kachel thuis.

Links Jan Zwarthoed ‘van Boertje’, visser van de VD 129, als bottersloper.

Toen eb en vloed nog vrij spel hadden in de Golf van Ma, achter scheepswerf De Helling.

Enkele meisjes en jongens vermaken zich bij het water van de Zuiderhaven ter hoogte van de scheepshelling van Pieter Spaander. In de glorietijd had de helling vijf sleeën, waar dus vijf botters tegelijk gerepareerd konden worden. De foto moet enige tijd voor de Watersnood van 1916 zijn gemaakt, want daarna werd de dijk verhoogd en verbreed. De huizen aan de Haven staan beneden de dijk; de ingangen zijn te bereiken via trappetjes en/of loopvlonders. In die tijd stonden op verschillende plaatsen ook bomen langs de haven en op de havendijkjes. De bomen rechts op de foto zouden ongeveer ter hoogte staan van het huidige restaurant de Pompadour.

Na de periode Spaander werd de werf in 1923 overgenomen door twee gebroeders Jan en Kees Hoogland uit Monnickendam. Drie jaar later liet Kees zich uitkopen en ging Jan in zijn eentje verder. Zijn drie zonen, Jaap, Gerrit en Cor, kwamen op de helling bij hun vader werken, aangevuld met enkele neven Hoogland uit Monnickendam en de bekende Volendammer Kees Schilder (Nor). De helling bleef in bedrijf tot 1953 toen steeds minder houten schepen om onderhoud vroegen.

Vanaf links: Vader en hellingbaas Jan Hoogland (1886-1964), zoon Jaap en knecht Kees Schilder 

Datering: 1925

Oude Helling. Artiest: Mari ten Kate, (1831-1910).

Door Henk de Boer

Verborgen Verhaal Oude Helling

In 1885 telt de vloot van Volendam al meer dan 200 botters. Deze werden allemaal gebouwd op werven in andere havenplaatsen zoals Huizen, Monnickendam en Edam. Volendam had zelf geen nieuwbouwwerf en ook een scheepshelling voor onderhoud ontbrak nog. Een zeer onwenselijke situatie. Jan Spaander, zeilenmaker te Volendam, zag er brood in en begint in dat jaar een scheepshelling voor onderhoud, aan de buitenkant van de zuiderhaven. Dat laatste is een nadeel: de helling lag onbeschut direct aan de Zuiderzee en kreeg te kampen met dichtslibbing en golfslag.

In 1894 vraagt Spaander aan de gemeente toestemming, om zijn bedrijf te mogen verplaatsen naar de binnenkant van de haven. Zijn verzoek ging gepaard met een adhesiebetuiging door 110 schippers. De gemeenteraad ging ermee akkoord en zo kon een nieuwe werf worden gemaakt aan het zuiderhavendijkje. De werfbaas wordt Pieter, de zoon van Jan. Later is de werf voortgezet door de familie Hoogland.

Knippen en scheren
De werf kreeg vijf ‘hellingbedden’, zodat vijf botters tegelijk konden worden drooggezet. Dat lijkt veel, maar was geen overbodige luxe bij zo’n grote vissersvloot. Elke botter moest namelijk zeer regelmatig even uit het water, vooral in het zomerseizoen. De reden hiervoor was de aangroei van het onderwaterschip. Schelpdiertjes hechten zich hierop en bouwen een huisje van kalk. Zo wordt de romp onderwater overdekt met ruwe ‘pokken’ en ‘doorns’. Dit remt de botter enorm af tijdens het varen. De enige remedie was dan: om de paar weken even de helling op voor ‘knippen en scheren’. De aangroei werd verwijderd met schraapijzers en brandende rietbossen, die onder het schip werden doorgehaald om de schelpdiertjes te doden. Brandgevaar lag op de loer: er moest altijd iemand met emmers bluswater in de buurt blijven.
Tegenwoordig wordt het aangroei-probleem anders aangepakt. Boten worden onder de waterlijn behandeld met speciale verf (antifouling genaamd), waardoor de aangroei langere tijd wordt voorkomen.

Hoe krijg je een botter op de helling?
Hoe werkte nu zo’n hellingbed, waarop een zware botter van 25 ton uit het water kon worden gehaald? Hier kwamen 3 belangrijke onderdelen aan te pas: De slee: dit is een lange, rechte houten balk, met aan één kant een ijzeren haak. De slee wordt onder de botter geduwd en precies middenin onder de kiel geplaatst. Met hulptouwen wordt de slee vastgezet. Het plaatsen van de slee onder de botter gebeurde vanuit een klein vierkant bootje, de ‘pikjol’.

Het bed: dit is een lange, zeer zware houten balk, die vanaf de wal schuin het water inloopt. Eronder zitten heipalen, zodat de boel niet kan verzakken. De bovenkant van het bed is iets uitgehold en met vet ingesmeerd. Zo ontstaat een glijgoot, waarover de slee (met de botter erop) omhoog kan worden getrokken.
De kaapstander: dit is een lier in de vorm van een draaibare, rechtopstaande houten trommel. Er wordt een dik touw omheen geslagen, dat via een takel is vastgemaakt aan de haak van de slee. In de kaapstander worden vier dikke houten spaken gestoken. Acht mensen lopen rondjes rond de kaapstander, duwend tegen deze spaken. Zo wordt het touw strakgetrokken en komt de botter langzaam omhoog op het hellingbed. Dit zware werk werd soms ook door een paard gedaan. Later werd de kaapstander vervangen door een mechanische lier, aangedreven door een motor.
Het was belangrijk, om de botter exact boven de hartlijn van het hellingbed in positie te houden, voordat het omhoogtakelen begon. Want anders gaat het mis en komt de botter scheef op het bed, of ernaast. Hier kwam het vakmanschap van de hellingbaas bij kijken. Vooral bij harde dwarswind kon het een lastig klusje zijn. Na de hellingbeurt moest de botter weer terug het water in. Hier hielp de zwaartekracht natuurlijk mee: zodra de slee werd losgemaakt van zijn borging, gleed de botter vanzelf met veel vaart weer de haven in. 

Teren, breeuwen en timmeren
Op de werf van Volendam zijn nooit compleet nieuwe botters gebouwd, maar er werden naast het knippen en scheren wel allerlei andere onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.
Zo werden de botters regelmatig opnieuw geschilderd. Op de buitenkant van het schip kwam zwarte teer. De bovenrand van de romp (het boeisel) kreeg vaak een kleurtje, bijvoorbeeld tabaksbruin, groen of blauw. De rest van het schip werd geconserveer met ‘harpuis’: dat is een mengsel van lijnolie, was en hars.

De naden tussen de planken van de romp moesten goed waterdicht gehouden worden. Dit gebeurde door ze te ‘breeuwen’: met een speciale hamer en beitels wordt een streng uitgeplozen hennep in de naad weggeslagen. Dit wordt daarna afgestreken met pek of stopverf. Deze breeuwnaden moesten regelmatig worden nagelopen of vernieuwd.
Als een botter wat ouder werd, kwam het ook voor dat complete houten onderdelen moesten worden vernieuwd. Bijvoorbeeld de planken aan de buitenkant van de romp. De vakterm hiervoor is ‘huidgangen’. Ze zijn gemaakt van 4 cm dikke platen massief eikenhout. In de kop en kont de botter moeten deze gangen een bocht krijgen. Dat gebeurt, door ze geleidelijk in vorm te buigen boven een vuurtje. Dit ‘gangenbranden’ vereist veel vakmanschap van de scheepstimmerman. Soms moesten ook spanten in het inwendige van de romp worden vernieuwd, de ‘inhouten’ van de botter. Zulke spanten worden gemaakt uit zware stukken kromgegroeid out, vaak gemaakt uit dikke zijtakken van de eikenboom.
Ook kwam het regelmatig voor dat een mast vernieuwd moest worden, bijvoorbeeld omdat deze onbetrouwbaar werd of zelfs afbrak in stormachtig weer. Zo’n bottermast is ongeveer 18 meter lang en wordt gemaakt van de stam van een naaldboom: douglasspar of lariks. De werfbaas maakte zelf masten, maar er was ook een mastenmakerij in Lemmer die veel masten leverde aan Volendam. Om zo’n mast in en uit de botter te kunnen hijsen, was een houten mastenkraan aanwezig op het havendijkje.

Smederij
Een botter is gebouwd van hout, maar bevat ook veel kleinere ijzeren onderdelen. Om die te kunnen vervaardigen, was op de werf een smederij ingericht. Dit is het karakteristieke lage gebouwtje, waarin tegenwoordig een viswinkel gevestigd. Ook verderop in het dorp was een smid, die veel onderdelen leverde voor de bottervloot.

Neergang en opheffing van de werf
Vanaf de jaren ’30 werden de houten botters steeds vaker vervangen door stalen exemplaren. Ook kwamen er motoren in de botters en de omvang van de vloot nam snel af. De aard van het onderhoud veranderde. Hellingbeurten waren minder vaak nodig, maar er kwam wel behoefte aan goed motoronderhoud. Na de tweede wereldoorlog richtte Willem Prins hiervoor een motorenwerkplaats op, op de kop van het havendijkje, voorbij de oude botterwerf. Dit bedrijf wordt tot op de dag van vandaag voortgezet door zijn twee zoons. De oude botterwerf nam in belang af en werd in 1953 gesloten. Het werfterrein is nu een parkeerplaatsje geworden. Onder de parkeervakken bevinden zich nog steeds de restanten van de vijf oude hellingbedden.

Gesponsord door: