De geschiedenis van de eendenhouderij in Waterland-Zaanstreek beslaat verschillende fasen die de ontwikkeling van deze bedrijfstak weerspiegelen. Hier volgt een overzicht van deze belangrijke stappen. In Volendam wordt de herinnering aan deze periode levend gehouden door lokale bedrijven als poeliers en een enkele producent van hoogwaardige dekbedden en hoofdkussens (Gebr. Jonk). De nog altijd relevante eierhandel in Landsmeer is al lang niet meer gericht op eendeneieren.
De eendenhouderij heeft zich in Nederland via Volendam naar Noordwest Veluwe verplaatst. Foto: Volendamse eenden werden na Watersnood in 1916 in Hoogland bij Amersfoort opgevangen.
Voorgeschiedenis
De oorsprong van de eendenhouderij kan worden teruggevoerd naar het oude China, waar al vóór onze jaartelling eenden werden geteeld. Ook de oude Egyptenaren en latere Romeinen hielden eenden in gevangenschap. Eieren hebben altijd een centrale rol gespeeld in de Nederlandse landbouw, waarbij de handel in eieren een cruciaal economisch aspect was in vele dorpen en steden. Lokale verkoop op markten en directe verkoop aan klanten waren gangbare praktijken. Het Waterland-gebied, dat vanaf de 10e eeuw werd ontgonnen, was hier geen uitzondering op. In de 17e eeuw begon de eendenhouderij in het Waterland-Zaanstreek gebied van Nederland zich te ontwikkelen, met lokale boeren die eenden begonnen te fokken voor vlees, eieren en veren.
Verenverwerking
Naar een professionele bedrijfstak
In de 19e eeuw groeide de eendenfokkerij gestaag in Waterland-Zaanstreek en werd het een belangrijk onderdeel van de agrarische sector. Boeren begonnen zich meer te richten op commerciële eendenfokkerij. Rond 1850 begonnen steeds meer Waterlandse gemeenten nauwkeurig de aantallen eenden en kippen bij te houden.
Groei en bloei van de eendenhouderij
Aan het einde van de 19e eeuw bleef de eendenfokkerij bloeien. De productie werd geïndustrialiseerd en het aantal eenden nam toe ten opzichte van de kippen. Om aan de vraag naar eendenvlees en eieren te voldoen, werden grotere eendenfokkerijen opgericht. Dit leidde tot nieuwe afzetmarkten voor eendeneieren, met name in de biscuit-industrie van de Zaanstreek en de eierconsumptie in Engeland (Wales). De “eierenkoningen” van Landsmeer begonnen regionaal steeds meer eieren op te kopen voor export.
Internationale eierhandel
Aan het begin van de 20e eeuw beleefde de eendenhouderij, met speciale nadruk op eierhandel, een exponentiële groei in Volendam en andere delen van Waterland. Dit werd aangewakkerd door het gebruik van zogenaamde nest en puf (kleine vis uit de Zuiderzee en Noordzee) als voedsel voor eenden. Zelfs mosselen werden vanaf 1915 vermalen als eendenvoer. De visserij verloor economisch aan betekenis door onder meer overbevissing, waardoor steeds meer vissers ‘pulenboer’ (eendenhouder) werden. Eierveilingen werden opgericht in Landsmeer, Volendam en Purmerend om het monopolie van vaste eieropkopers te doorbreken. De eieren bleven geëxporteerd via Landsmeer en Amsterdam.
Vissers geven bedrijfstak verbazingwekkende vlucht
Volendam als pluimveecentrum
In de omgeving Volendam liet de verversing van water in de poldersloten echter ernstig te wensen over, wat leidde tot problemen met eendenziekten. Het trage besluitvormingsproces van de overheden, die de verantwoordelijkheid heen en weer speelden, resulteerde in het jarenlang achterwege blijven van een eenvoudige ontwatering van de sloten. In 1923 bracht zelfs minister-president Ruys de Beerenbrouck een bezoek aan Volendam om de situatie met eigen ogen te aanschouwen.
Willem Bastiaan Tholen (1860-1931)
Man in boot bij eendenkooien in Volendam
Het kwam regelmatig voor dat alle eenden met een serum moesten worden behandeld. Ondanks de ernstige watersnood van januari 1916 in Waterland, de uitbraken van eendenziekten, de ongunstige hygiënische werkomstandigheden en het uitblijven van overheidsregulering, groeiden de ‘eendendorpen’ in Volendam uit tot het grootste pluimveecentrum van Nederland in zijn soort, met 110.000 eenden en 10.000 kippen in 1927. De eendenhouderij in Volendam legde de basis voor die in Harderwijk (Tonsel, Ermelo en Putten), van waaruit later grootschalige pluimveebedrijven zich verder naar het zuiden verspreidden.
Watersnoodramp 1916.
Pluimveehouderij op zijn retour
Na 1927 verkeerde de eendenhouderij al snel in zwaar weer als gevolg van onder meer strenge winters, de wereldwijde financiële crisis van 1929 en de afsluiting van de Zuiderzee in 1932. Tegelijkertijd liep ook de visserij sterk achteruit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) had de eendenhouderij in Nederland zwaar te lijden onder de bezetting. Voedseltekorten en beperkingen op landbouwactiviteiten en eierhandel hadden een negatieve invloed op de productie.
Truus van Henk Tuyp voert op 14 december 1951 nog even de ganzen bij
Vanaf 1948 herstelde de eendenfokkerij in Waterland en Volendam zich geleidelijk met modernere technieken om de productiviteit te verhogen. Tegelijkertijd stonden eendenfokkerij en -eierhandel voor uitdagingen door veranderende consumentenvoorkeuren en strengere milieueisen. Vele eendenhouders schakelden over naar kippen of werden uitgekocht vanwege lokale bouwplannen vanwege de naoorlogse woningnood en milieuvoorschriften. De traditionele Waterlandse pluimveehouderij verschoof naar andere regio’s buiten de Randstad. Rond 1968 kwam officieel een einde aan het 100-jarige tijdperk van bedrijfsmatige eendenhouderij in Volendam.
Lees alles hier over Willem Bastiaan Tholen
Steun Stichting het Burgerpad voor de onderhoud van de route met een bijdrage op NL90 RABO 0387 2041 99